Hieronder volgen de antwoorden bij Spelling Oefenen Groep 7 deel 2. Twijfelt u of ziet u een foutje? Neem dan contact met ons op!
Spelling 1 – Woorden met open/ gesloten lettergreep
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren. (Doel is zoveel mogelijk woorden juist gebruiken, waarbij de spelling klopt.)
Invullen maar!
Parkeerterrein, betonnen, terrasje, kapotte, uitdrukking
Plaatjes en tekst
piramide(s), eigen tekening van twee kano’s, terras(je)
- De meervoudsvorm of verkleinvorm maakt bij deze woorden niet uit, omdat de regel niet centraal staat.
Het dictee van Maurice
1 metallen moet metalen zijn en 2 parkeerterein moet parkeerterrein zijn.
Werkwoordspelling 1
Stammen (ik-vorm)
ik veegde, ik speldde, ik vreesde, ik trad, ik hield, ik deinsde, ik reed, ik beefde
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT het verwoest, het verwoestte, zij roept, zij riep, zij wiedt, zij wiedde, hij kost, hij kostte, hij kleedt, hij kleedde, hij verzint, hij verzon.
Invullen maar
1 strijdt, 2 weigert, 3 probeert, 4 vindt, 5 reist, 6 tekent, 7 verrast, 8 ontroert, 9 duurt, 10 raadt.
Andere tijd
startten, strooit
Grammatica 1
Lidwoorden
het parkeerterrein, het gips, de amfibieën, de rommelmarkt, het viaduct, de yogales, het etiket.
Persoonlijk voornaamwoord
1 hem, 2 hij, mij, 3 hem (haar is in deze zin bezittelijk voornaamwoord), 4 je, hem
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
betonnen, metalen, diamanten, stoffen, zilveren, houten
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Van telwoord naar rangtelwoorden
tweede, achtste, eerste, vijftiende, vijfhonderdste, zeventiende, twaalfhonderdste, tweeëndertigste
Spelling 2 – Woorden waarin ie geschreven word als i
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
officier, justitie, directie, visite, etiket, juli
Plaatjes en tekst
finish, eigen afbeelding van juni, actrice
Het dictee van Maurice
1 atletiesch moet atletisch zijn en 2 lawiene moet lawine zijn.
Werkwoordspelling 2
Stammen (ik-vorm)
bedrukte, meldde, verwachtte, vond, wachtte, raadde, werd, troostte
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij weigert, hij weigerde, zij verzint, zij verzon, zij veegt, zij veegde, zij vermijdt, zij vermeed, hij houdt, hij hield, hij glijdt, hij gleed
Invullen maar
1 ontstoken, moest, verwijderd, 2 had, ervaren, 3 had, gerepareerd, pompte, 4 had, omhelsde, 5 is, bewoond, 6 printten, beoordeelden, 7 speldde, 8 werden, gestraft, 9 kon, voorkomen, leegdronken, 10 geland.
Voltooide tijd met z
gedeinsd, geraasd, gebloosd, omhelsd
Grammatica 2
Werkwoordelijk gezegde
1 werd onderbroken, 2 werd geschrobd, 3 heeft gebakken, 4 is huilen, 5 is geweest
(Ge)zeg(de) het zelf!
Zelf controleren. Voorbeeld bij zin 1: Marjolein is naar huis gefietst.
Korte zinnen
Zelf controleren.
Persoonlijk voornaamwoord
1 je, je, hem (de derde ‘je’ is bezittelijk voornaamwoord), 2 ze, hem, 3 hij, haar, 4 wij, jullie, jullie, hem
Toets 1
1 C
2 B
3 B
4 A
5 A
6 C
7 C
8 C
9 C
10 A
11 C
12 A
13 D
14 D
15 C
16 D
17 A
18 C
19 D
20 C
Spelling 3 – Woorden waarin s geschreven wordt als c
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
specialiteit, actrice, recept, percentage, recentelijk.
Plaatjes en tekst
actrice, eigen afbeelding van recept, specialiteit
Het dictee van Maurice
1 persentage moet percentage zijn, 2 sement moet cement zijn.
Werkwoordspelling 3
Stammen (ik-vorm in tegenwoordige tijd)
ik zweet, ik smacht, ik lift, ik word, ik strooi, ik onthoud, ik beloof, ik bekleed
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij wordt, hij werd, ik raad, ik raadde, zij vernieuwt, zij vernieuwde, ze houdt, ze hield, hij meldt, hij meldde, hij voorspelt, hij voorspelde.
Invullen maar
1 verwachtte, getrakteerd, 2 hadden, voorspeld, 3 werd, gepubliceerd, 4 vreesde, haastte, 5 brandde, verdoofd.
Voltooide tijd met v
geproefd, geschroefd, gewuifd, gegolfd, gedoofd, geturfd, verloofd, gezweefd, gekerfd, gebriefd.
Grammatica 3
Enkelvoud/ meervoud
Drie sleeën, twee thermoskannen, acht officieren/officiers (beiden goed), twee viaducten, negen paraplu’s, twee extra’s.
De of het?
De poëzie, de proza, de saxofoon, de ontdekker, de aspecten, het ingrediënt, het etiket, de morgen.
Bijvoeglijke naamwoorden
Knappe, krappe, snelle, harde, lelijke, angstige, regenachtige.
Enkelvoud en meervoud
1 In de vegetarische restaurants maken de koks gebruik van allerlei ingrediënten.
2 De directie liet de assistent de thermoskan vullen met koffie.
Gebiedende wijs
1 Geef de krant aan! 2 Schenk koffie in! 3 Ga aan de kant! 4 Let op! 5 Bereid de maaltijd! 6 Laat de hond uit!
Pret met hoofdletters
Kun jij Flappie en Grijsje vanavond even eten geven, lieve Menno? Ik heb de trein naar Amsterdam gemist en zal pas rond zeven uur thuis zijn. Onderweg moet ik ook Anton en Vera nog even feliciteren. tot zo! Wendy
Spelling 4 – Woorden waarin k geschreven wordt als c
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
criminaliteit, directeur, exact, cursus, crisis.
Plaatjes en tekst
cactus, eigen afbeelding van directeur, constructie
Het dictee van Maurice
1 de caktus moet zijn de cactus, 2 construktie is constructie.
Werkwoordspelling 4
Stammen (ik-vorm in tegenwoordige tijd)
ik behandel, ik weiger, ik pomp, ik troost ik verbrand, ik brand, ik koop, ik ijl
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij verven, wij verfden, zij gooit, zij gooide, hij snijdt, hij sneed, jullie trappen, jullie trapten, wij beantwoorden, wij beantwoordden, jullie proeven, jullie proefden.
Invullen maar
1 helpen, voorbereiden, 2 geleend, 3 werd, vernieuwd, 4 verslikt, 5 rook, gebakken.
Voltooide tijd met x
gemixt, gefaxt, gebotoxt, gewaxt, gefixt, getipp-ext.
Grammatica 4
Persoonsvorm en onderwerp
Onderstreep de persoonsvorm met één streep en zet een dubbele streep onder het onderwerp.
1 pv = vond, o = een rommelmarkt, 2 pv = kregen, o = we, 3 pv = verwachtte, o = ik, 4 pv = houdt, o = Richard, 5 pv = zijn, o = Boaz, Fatima en André
Korte zinnen
Zelf controleren.
Gezegde
Noteer van onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde.
1 is ontslagen, 2 werd vernieuwd, 3 zijn gepoetst, 4 is opgestaan, 5 is gebleken.
(Ge)zeg(de) het zelf!
Zelf controleren.
Toets 2
1 A
2 A
3 B
4 B
5 A
6 B
7 C
8 D
9 D
10 B
11 B
12 C
13 B
14 D
15 C
16 D
17 B
18 A
19 C
20 D
Spelling 5 – Woorden beginnend of eindigend met ’s
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
’s Ochtends, Diego’s, ’s middags, accu’s, ’s zomers
Plaatjes en tekst
’s ochtends/ ’s morgens (allebei goed), eigen afbeelding bij ’s zomers, ’s maandags
Het dictee van Maurice
1 tremaa’s moet trema’s zijn en 2 Lizzys moet Lizzy’s zijn.
Werkwoordspelling 5
Stammen (ik-vorm)
ik brandde, ik zeefde, ik reed, ik werd, ik schroefde, ik pompte, ik werd, ik beloofde
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij bloost, hij bloosde, ik word, ik werd, zij vindt, zij vond, ze houdt, ze hield, hij beeft, hij beefde, hij treedt, hij trad
Invullen maar
1 wordt, getrakteerd, 2 word, gevonden, 3 durende, ontroerd, 4 wachten, gepubliceerd, 5 haastten, geland
Voltooide tijd met v, z en x
geproefd, gefaxt, gezeefd, geverfd, gegraasd, geschaafd, beloofd, gebloosd, gemixt, verdoofd.
Grammatica 5
Invullen
1 bestelt, 2 behandelt, 3 behandeld, 4 vergadert, 5 vergaderd, 6 besteld
Voegwoorden voegen
1 nadat (of omdat), 2 omdat, 3 omdat (of nadat), 4 of, 5 en
De of het?
de, het, de
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Trappen van vergelijking
groot – groter – grootst, dun – dunner- dunst, knap – knapper – knapst, aardig –aardiger – aardigst, rijk – rijker – rijkst
Gebiedende wijs
1 Spoor op! 2 Geef antwoord! 3 Neem op!
Spelling 6 – Woorden met –tie
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
administratie, contributie, organisatie, competitie, locatie, directie
Plaatjes en tekst
constructie – eigen afbeelding van directie – politie
Het dictee van Maurice
1 de locaatsie moet de locatie zijn en 2 contributsie is contributie
Werkwoordspelling 6
Stammen (hij-vorm)
hij speldt, hij gooit, hij kleedt, hij probeert, hij strijdt, hij wiedt, hij weigert, hij verzint
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij proeven, wij proefden, ik raad, ik raadde, hij vermijdt, hij vermeed, jullie verzinnen, jullie verzonnen, wij worden, wij werden, jullie roepen, jullie riepen.
Invullen maar
1 is gemeld, 2 wachten, antwoorden, weet, 3 is, vernieuwd, 4 heeft, verbaasd, 5 vertraagde, bestelden
Voltooide tijd
geschilderd, geweigerd, bewoond, geschrobd, gerold, gestreden
Grammatica 6
Persoonsvorm en onderwerp
1 PV = zingen, O = De supporters, 2 PV = kostte, O = Dit karweitje, 3 PV = vertrokken, O = we, 4 PV doet, O = mijn vriendje, 5 PV = graasden, O = de vijf koeien
Zelf zinnen maken
Zelf controleren.
Voorzetsels
Achter, naast, tussen, onder, langs, boven
Lijdend voorwerp en aanwijzend voornaamwoord
1 LV = die computer, AV = die, 2 LV = de trema’s, AV = dat, 3 LV = deze thermoskan, AV = die, deze, 4 LV = dat puddinkje, AV = dat, 5 LV = die gele onderbroeken en sokken, AV = die, deze
Persoonlijk voornaamwoord
Hij, zijn, hij, Zijn
Toets 3
1 C
2 C
3 C
4 D
5 A
6 D
7 C
8 C
9 B
10 D
11 D
12 D
13 A
14 A
15 B
16 C
17 B
18 D
19 A
20 B
Spelling 7 – Woorden met –b–
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
ambtenaar, rib, drab, krab, heb
Plaatjes en tekst
ambtenaar, eigen afbeelding van krab, rib
Het dictee van Maurice
1 suptiel moet subtiel zijn en 2 rip moet rib zijn.
Werkwoordspelling 7
Stammen (ik-vorm)
ik onthoud, ik werk, ik staar, ik blaf, ik wandel, ik zwem, ik word, ik houd
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij brandt, hij brandde, hij bedrukt, hij bedrukte, wij bestellen, wij bestelden, ze veegt, ze veegde, ik vind, ik vond, wij haasten, wij haastten
Invullen maar
1 behandeld, 2 gerold, 3 verdoofd, 4 beloofd, 5 geschaafd, 6 vergaderd, 7 gezeefd, 8 geweigerd, 9 omhelsd, 10 gevoerd.
Voltooide tijd
gegraasd, geweigerd, gezeefd, geblaft, beloofd, geloofd, gebakken, verslikt, verwoest, vernieuwd.
Grammatica 7
Invullen
1 ontroerd, 2 raadt, 3 voorspelt, 4 voorspeld, 5 ontroert, 6 raad
Voegwoorden voegen
1 omdat, 2 of, 3 en, 4 want, 5 nadat
De of het?
de therapie, het gips, de fysiotherapeut
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Trappen van vergelijking
veel – meer – meest, zwaar – zwaarder – zwaarst, weinig – minder – minst, arm – armer – armst, graag – liever – liefst.
Spelling 8 – Woorden met –y–
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
gymles, Olympische, symbool, Egypte, encyclopedie.
Plaatjes en tekst
Olympische, eigen afbeelding van dynamiet, hyena
Het dictee van Maurice
1 yogales moet yogales zijn en 2 dinamiet is dynamiet.
Werkwoordspelling 8
Stammen (hij-vorm)
hij wachtte, hij troostte, hij verwachtte, hij bloosde, hij kostte, hij reed, hij hield, hij belandde.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij antwoorden, wij antwoordden, ik antwoord, ik antwoordde, hij antwoordt, hij antwoordde, jullie starten, jullie startten, ze deinst, ze deinsde, hij strooit, hij strooide.
Invullen maar
1 bent, kun, helpen, voorbereiden, 2 tekent, verzonnen, heeft, 3 beantwoorden, vroeg, 4 reist, geleend, 5 geraasd
Voltooide tijd
geprint, gegleden, ervaren, geblaft, geschilderd, getekend
Grammatica 8
Persoonsvorm en onderwerp
1 PV = opende, O = De instructrice, 2 PV = deelneemt, PV = is, O = Wie, 3 PV = duurt, O = De hittegolf, 4 PV = werkt, O = alles, 5 PV = kunnen, O = de rovers
Bijvoeglijk naamwoord
1 oude, nieuwe, 2 geen bijvoeglijk naamwoorden, 3 luie, bange, 4 historisch, vele, 5 fluwelen, houten.
Voorzetsels
Zelf controleren. Bijvoorbeeld: achter, in, voor, naast, over, boven, uit, onder, om, op, aan, buiten, binnen, langs, tijdens, sinds, tot, bij, zonder, behalve, naar, met, na, per, te, via, door, tegen en volgens.
Lijdend voorwerp en aanwijzend voornaamwoord
1 LV = die grijze ballonnen en die witte slingers, AV = die, die, 2 LV = die heerlijke taart, AV = dat, die, 3 LV = die nieuwe bal van de jongens, AV = die, 4 LV = geen lijdend voorwerp, AV = die, 5 = LV = die oude kopieermachine, AV = die
Bezittelijk voornaamwoord
haar boeken, mijn jas, hun konijnen, onze taart, zijn
Toets 4
1 B
2 C
3 A
4 D
5 D
6 B
7 D
8 C
9 B
10 A
11 D
12 D
13 D
14 C
15 A
16 D
17 A
18 D
19 D
20 B
Spelling 9 – Woorden met een trema
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
skiën, ruïne, drieëndertigste, sleeën, beëindigen
Plaatjes en tekst
ruïne, eigen afbeelding van tweeëntwintig, sleeën
Het dictee van Maurice
1 skieën moet skiën zijn en 2 ingredieënt is ingrediënt
Werkwoordspelling 9
Stammen (hij-vorm)
hij glijdt, hij meldt, hij strijdt, hij verrast, hij probeert, hij weigert, hij pompt, hij speldt.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij snijdt, hij sneed, hij vertraagt, hij vertraagde, wij printen, wij printten, ze schroeft, ze schroefde, ik pomp, ik pompte, het duurt, het duurde.
Invullen maar
1 bloosden, 2 wiedt, 3 gooit, 4 beloofde, 5 hield, koos
Vandaag en gisteren.
1 grazen, graasden, 2 meldt, meldde, 3 brandt, brandde, 4 blaffen, blaften, 5 treden op, traden op
Grammatica 9
Lidwoorden
de ruïne, het extraatje, het puddinkje, het ingrediënt, de sleeën, het reptiel, het yogalesje, het symbool
Persoonlijk voornaamwoord
1 hij 2 hij, ze 3 mij, 4 je, hem
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
lederen, kristallen, linnen, gouden, papieren, betonnen
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Van telwoord naar rangtelwoorden
negende, tiende, elfde, twaalfde, honderdste, duizendste, tienduizendste, miljoenste
Spelling 10 – Woorden waar t als th wordt geschreven
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
kathedraal, katholieke, thuis, theorie, discotheek
Plaatjes en tekst
therapie (of therapeut), eigen afbeelding van een kathedraal, pepermuntthee (thee is voldoende, muntthee kan dus ook)
Het dictee van Maurice
1 termoskan is thermoskan en 2 maratton is marathon
Werkwoordspelling 10
Stammen (hij-vorm)
hij ontroert, hij houdt, hij antwoord, hij vindt, hij reist, hij verzint, hij veegt, hij zegt.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij grazen, wij graasden, ik vergeet, ik vergat, hij zit, hij zat, hij windt, hij wond, ze vouwt, ze vouwde, hij loopt weg, hij liep weg
Invullen maar
1 geschilderd, 2 geschrobd, 3 bewoond, 4 beoordeeld, 5 ontstoken
Voltooide tijd
gevonden, gesprongen, gestaan, geklommen, begraven, verdacht, gekeken, gehouden, geborgen, gelezen
Grammatica 10
Werkwoordelijk gezegde
1 is verbaasd, 2 heeft getrakteerd, 3 werd gevonden, 4 is geland, 5 heeft voorspeld
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Bijvoorbeeld: de stoffen/ leren bank, de stoffen/ linnen/ leren/ katoenen broek, de houten/ stalen/ metalen kist, het gouden/ zilveren horloge, de houten/ papieren/ kartonnen doos, het betonnen/ houten/ marmeren gebouw.
De of het?
de vitrage, de poëzie, de yogales, de ambtenaren, het parkeerterrein, het ingrediënt, het lieveheersbeestje, de universiteit.
(Ge)zeg(de) het zelf!
Zelf controleren.
Persoonlijk voornaamwoord
1 je, hem, 2 ze, hem, 3 je, hen, 4 wij, hem
Toets 5
1 A
2 B
3 C
4 D
5 A
6 C
7 C
8 B
9 A
10 D
11 D
12 C
13 A
14 D
15 D
16 B
17 C
18 B
19 A
20 C
Spelling 11 – Woorden met –isch(e)
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
Aziatische, vegetarische, romantisch, specialistische, automatisch
Plaatjes en tekst
Vegetarisch, eigen afbeelding van machine, romantisch
Het dictee van Maurice
1 histories is historisch en 2 keukenmasjine is keukenmachine
Werkwoordspelling 11
Stammen (ik-vorm)
Ik bloosde, ik beefde, ik raadde, ik hield, ik bedrukte, ik trad, ik printte, ik sprintte
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij ervaart, hij ervoer, hij verkoopt, hij verkocht, wij lachen, wij lachten, ze handelt, ze handelde, ik knijp, ik kneep, het gebeurt, het gebeurde
Invullen maar
1 ontmoette, 2 uitgeraasd, 3 haastten, 4 hield, 5 vreesde.
Vandaag en gisteren.
1 bestellen, bestelden, 2 gooit, gooide, 3 vergadert, vergaderde, 4 vandaag, gisteren, 5 gisteren, vandaag
Grammatica 11
Lidwoorden
De excuses, de keukenmachine, het tropische klimaat, de tropische bui, het tropische eiland, de tropische bestemming, de economische situatie, de economische gevolgen
Persoonsvorm en onderwerp
1 PV = werd, O = Het romantische diner, 2 PV = gaat, O = De economische situatie van het bedrijf, 3 PV = mogen, O = We, 4 PV = verwoestte, O = Een tornado, 5 PV = weigert, O = De carnivoor
Voorzetsels
Bijvoorbeeld: 1 = naast, naar, langs, voorbij, rechts van, links van, 2 = naast, achter, voor, rechts, links, boven, onder
Korte zinnen
Zelf controleren.
Werkwoordelijk gezegde
1 heeft verwoest, 2 heeft verdoofd, 3 werd gewacht, 4 is aangekomen, 5 werden gedreven
Spelling 12 – Woorden met een –x–
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
excursie, Mexico, taxi, expres, maximum
Plaatjes en tekst
saxofoon, eigen afbeelding van maximum, sfinx
Het dictee van Maurice
1 de eksport moet export zijn en 2 lukse is luxe
Werkwoordspelling 12
Stammen (hij-vorm)
hij stuift, hij zwijgt, hij verdenkt, hij verdwijnt, hij melkt, hij draagt, hij breekt, hij schijnt
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij grazen, wij graasden, ik laat, ik liet, hij rijdt, hij reed, hij kruipt, hij kroop, ze leest, ze las, hij geneest, hij genas
Invullen maar
1 opgemeten, 2 opgeschreven, 3 opgeblazen, 4 doorgegeven, 5 uitgevochten
Voltooide tijd
gewogen, gevroren, verkozen, gebloosd, ontstoken, bewoond, verzocht, getroffen, verkocht, gevraagd
Grammatica 12
Werkwoordelijk gezegde
1 heeft bepaald, 2 heeft gestaan, 3 is komen voorlezen, 4 moest aftreden, 5 is vergeten
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zelf controleren.
Bijvoorbeeld: de plastic pop, het kartonnen boekje, de gouden ring, het porseinen servies, de metalen pen, het ijzeren voertuig
De of het?
het viaduct, de poëzie, het poëziealbum, het parapluutje, de paraplu, de nectar, het extraatje, de vegetariër
(Ge)zeg(de) het zelf!
Zelf controleren.
Lijdend voorwerp
1 zijn hamster, 2 geen lijdend voorwerp, 3 de lege pen, 4 een nieuwe trui
Toets 6
1 D
2 C
3 C
4 C
5 A
6 B
7 C
8 A
9 D
10 C
11 D
12 B
13 C
14 B
15 C
16 D
17 D
18 B
19 D
20 C
Spelling 13 – Verkleinwoorden
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
puddinkje, toetje, kilootje, ommetje, extraatje.
Plaatjes en tekst
Parapluutje, eigen afbeelding van cadeautje, puddinkje
Het dictee van Maurice
1 kettingkje moet kettinkje zijn en 2 schematje is schemaatje.
Werkwoordspelling 13
Stammen (ik-vorm)
ik ben, ik hou(d), ik vergroot, ik verbreed, ik moet, ik lijd, ik lieg, ik denk.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT ik word, ik werd, wij ervaren, wij ervoeren, zij bezoekt, zij bezocht, ze brengen, ze brengt, ze bracht, hij kluift, hij kloof, wij blaffen, wij blaften.
Invullen maar
1 brandde, 2 sneed, 3 schoot, 4 dwong, 5 groef, 6 koos, 7 at, 8 dacht, 9 bracht, 10 kneep.
Voltooide tijd met v, z en x
gemixt, gedeinsd, gedurfd, omhelsd, gedoofd, gefaxt, geraasd, geproefd, geschroefd, gewuifd.
Grammatica 13
Enkelvoud/ meervoud
Drie faxen, twee conducteurs, acht excursies, twee spreeuwtjes, negen parapluutjes, twee reeën
De of het?
de slalom, de kist, het beloofde cadeau, het puddinkje, de ontdekker van Amerika, de aspecten, het staafje dynamiet, de theorie.
Pret met hoofdletters
Ha Annie, tijd niet gesproken. Heb je zin om vanavond wat bij Ties en mij te komen drinken? Ik heb leuk nieuws over Angelique en Raymond, maar dat vertel ik je graag persoonlijk. Hoor het wel! Groetjes van Mel.
Bijvoeglijke naamwoorden
jolige, harige, ivoren, krappe, lenige, wollen, zwarte, vreselijke, zweverige
De of het?
de structuur, het structuurtje, de structuren
Gebiedende wijs
1 Help mij! 2 Sla het boek open! 3 Stap in! 4 Zeg dat niet meer! 5 Bezorg de brief! 6 Ga douchen!
Spelling 14 – Woorden met assimilatie
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
ontdekker, webpagina, lichtflits, kerstboom, grofvuil.
Plaatjes en tekst
ontdekker, eigen afbeelding van bankkluis, de uitdrukking(en)
Het dictee van Maurice
1 roovogel moet roofvogel zijn en 2 bioscoobon is bioscoopbon
Werkwoordspelling 14
Stammen (ik-vorm in tegenwoordige tijd)
ik stijg, ik vermijd, ik snuit, ik laat, ik koop, ik bevind, ik drijf, ik zweef.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT wij mogen, wij mochten, zij pluist, zij ploos, hij roept, hij riep, jullie fluiten, jullie floten, wij knijpen, wij knepen, jullie liggen, jullie lagen
Invullen maar
1 heeft, getroffen, 2 kunnen (konden), ontbijten, 3 vroeg, is, opgeschoven, 4 werd (wordt), geleid, 5 is (was), geklommen.
Voltooide tijd met x
gefaxt, gebotoxt, gefixt, getipp-ext
Vandaag en gisteren.
1 krimpt, kromp, 2 ontbijt, ontbeet
Grammatica 14
Persoonsvorm en onderwerp
1 PV = werd, O = het viaduct, 2 PV = bedraagt, O = De contributie, 3 PV = vult, O = Diny, 4 PV = ligt, O = Sarah’s nieuwe etui, 5 PV = besluiten, O = Sylvia en Osman.
Korte zinnen
Zelf controleren.
Van telwoord naar rangtelwoorden
vierde, zesde, twaalfde, dertiende, vierhonderdste, negenduizendste, miljoenste, miljardste.
Voegwoorden voegen
1 en, 2 of, 3 omdat (nadat), 4 want , 5 nadat
Trappen van vergelijking
lekker – lekkerder – lekkerst, rood – roder – roodst, duur – duurder – duurst, snel – sneller – snelst.
Toets 7
1 A
2 B
3 C
4 D
5 A
6 D
7 B
8 A
9 A
10 je
11 C
12 B
13 A
14 D
15 C
16 C
17 B
18 B
19 A
20 D